Materialen

Héman was op de eerste plaats beeldhouwer en keramist, hij heeft dan ook voornamelijk driedimensionaal werk gemaakt. Aanvankelijk werkt hij voornamelijk in hout, daar kwam aan het eind van de jaren 40 steen bij. Omstreeks de jaren ’50 bouwt hij voor zichzelf een elektrische oven waar de eerste keramiekproducten gebakken worden. Zo wordt klei tenslotte vrijwel het enige materiaal. Brons blijft zijn hele loopbaan zeldzaam. Van zijn tweedimensionale werk zijn, naast de vele schetsen en tekeningen, de schilderijen bijna uitsluitend in olieverf op houten panelen.

Hout

In zijn kindertijd moet Héman al beïnvloed zijn door zijn ambachtelijke grootvader die immers uit een schrijnwerkersfamilie stamde, en daarmee door de Zuid-Duitse houtsnijkunst, en dan nog eerder die uit de barok dan uit de middeleeuwen. Dat heeft ook de keuze voor hout bepaald als materiaal voor zijn eerste werken. Het latere werk in keramiek lijkt daar van afgeleid.

In diverse houtsoorten vervaardigt hij 70 ons nu bekende werken, het merendeel religieus waaronder drie complete kerststallen. Door hemzelf en door anderen is het werken in hout als het eigenlijke begin van zijn artistieke aspiraties genoemd. Hij vertelt zelf in zijn Sprookjes dat hij ’s avond voor het slapen gaan, onder de dekens, zijn eerste beeldjes sneed, een madonna en een paardje. Het Paardje is misschien wel het eerste houten beeldje dat Héman maakte, het is wellicht dat werkstukje waarover hij later vertelt. Ook zijn eerste werk in opdracht, de trapdecoratie Sprookjesvogel voor de Gemeentebibliotheek van Rotterdam was in hout. Het zou ook het materiaal zijn waaruit hij zijn grootste madonna vervaardigde, die in Utrecht. Hij maakte die Maria Overwinning voor de kathedrale Catharinakerk in Utrecht, maar het was ook te zien op een overzichtstentoonstelling van zijn werk in het Museum van Nieuwe Religieuze Kunst (opgegaan in het huidige Catharijneconvent) te Utrecht in 1949. Het is deze madonna die de eerste recensenten van de NRC en De Maasbode doet denken aan Zuid-Duitse ‘snijders’. In het Utrechts Nieuwsblad ervaart men de ‘lust te ontdekken hoe hier in de bewerking van het hout met speelse soepelheid voldaan wordt aan de eisen van het materiaal, dat zijn eigen expressiemogelijkheden stelt, en nochtans volkomen dienstbaar gemaakt aan de wens van de kunstenaar, zich willig schikt in de leiding van zijn geest.’ In het hout wordt een grote mate van detaillering bereikt, in het bijzonder in de opengewerkte kronen van Maria en het Christuskind, in Maria’s haar, maar ook in de draperieën van haar gewaden. Het beeld is, als hoogtepunt van de expositie, een aantal malen besproken. Naast kleine gesneden paardjes uit zijn jeugd, wordt later melding gemaakt van een Pierrot en een ‘Sprookjesbeest’. Maar het is merendeels religieus werk dat Héman snijdt, madonna’s maar ook enkele crucifixen (A), Carolus Borromeus (B), Don Bosco (C), Gerardus Majella (D), St. Joris (E), de pastoor van Ars (F), Antonius (G), Nicolaas (H), Ignatius (I), Franciscus (J), Jozef (K) en Clemens Maria Hofbauer (L) werden in hout uitgevoerd.

De beelden maakt hij zowel vrijstaand als half vrijstaand (vaak bedoeld om in een nis of tegen een muur te staan). Veel van de religieuze beelden waren bestemd voor een plaats tegen de kerkmuur. De OLV van de Betuwe (madonna-9) in Tiel vormt daar een uitzondering op. Zij is oorspronkelijk gemaakt voor Hémans parochiekerk aan de Provenierssingel. Omdat het beeld in processies meegedragen kon worden was het zó gemaakt dat het aan alle kanten bekeken kon worden. Het beeld werd door Gerard Slee besproken in De Maasbode van 5 mei 1951. Bij de houten Antonius, oorspronkelijk voor de Bosjeskerk en tegenwoordig in de Hildegardiskerk te Rotterdam, is duidelijk gezien dat het beeld bedoeld was om tegen een muur aan te komen. Zoals wel vaker maakt Héman er meteen een soort, deels nisvormige, omlijsting bij. Het blankhouten beeld staat zo voor de goudkleurige achtergrond.

Keramiek

Héman is echter vooral een keramist. In chamotteklei vervaardigt hij het grootste deel van zijn oeuvre. Het is weliswaar een werkwijze waar hij niet vanaf het begin van zijn loopbaan voor gekozen heeft -dat gebeurt pas halverwege de jaren vijftig- maar in het tweede gedeelte van zijn loopbaan zal de klei zijn belangrijkste uitdrukkingsmiddel worden. Hij verklaart die keuze uit financiële en tijdbesparende overwegingen: het is minder kostbaar en minder bewerkelijk.

Anno 2018 treffen we in de oeuvre-catalogus ruim drie honderd objecten in keramiek (BKO 109, BKR 164, BKRK 34). Ongeveer de helft zijn heiligenbeelden, waaronder veel madonna’s, twintig complete kerststallen (die als één werkstuk gerekend worden) en ruim 100 profane beelden. In zijn atelier in de Jacob Loisstraat, in hetzelfde huizenblok waar zijn woon- en werkruimte is gevestigd, heeft hij eigenhandig een oven gebouwd. Hoewel één van zijn redenen om in keramiek te gaan werken is dat het minder bewerkelijk is dan hout, bereikt hij toch een grote mate van detaillering. Juist in keramiek leeft hij zich uit in uiterst verfijnde gezichten, handen en haarpartijen. In zijn zogenaamde vrije werk lijkt dat nog meer het geval dan in het werk in opdracht. Als rasverteller kan hij zich in keramiek uitleven. Met name in de keramiekreliëfs toont hij zich een verteller op zijn best. Ze zijn vol details en verhalen-in-het-verhaal. Hij maakt ook ensembles, meerdelige keramiekwerken, waarin hij dan in een soort stripverhaal een complete geschiedenis kan vertellen, zoals bijvoorbeeld in Onderwijsgeschiedenis in Rotterdam. Dat geldt zowel voor religieuze als voor profane onderwerpen, zoals zijn Maria- en Jozefaltaren, sprookjes en in zekere zin ook voor zijn kerststallen. Zo heeft hij ook twee maal een groot kleurrijk reliëf met talrijke taferelen gemaakt over de ontwikkeling van het onderwijs. En naast het hier afgebeelde Jozefreliëf (A) zijn er bijvoorbeeld ook meerdelige altaarstukken over het leven van Maria (B), en een andere van Jozef (C) die ‘lezen’ als ‘stripverhalen’ . Eenzelfde soort reliëfs maakte hij over sprookjes van Grimm en kinderspelen.

Aan het eind van zijn loopbaan kwamen daar ook een twintigtal afzonderlijke reliëfs voor de Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR) bij. In de werken die alle ongeveer 45x45 cm meten en niet gepolychromeerd zijn, zien we weer een uiterst fijne detaillering (bijvoorbeeld Chinese Nachtegaal  en Het balletmeisje). Ook twee kastelen, die hij voor zichzelf maakte of die hij later voor zijn kleinzoon maakte, getuigen wederom van die liefde voor detail. De wel haast overdadige decoraties in een tweetal Sacramentszuilen, in Delft en Breda vertonen een zekere horror vacui.

Héman is een liefhebber van het detail, het lijkt steeds of hij niet uitverteld raakt. In keramiek, zowel in grote, omvangrijke, als in kleine verstilde kerststallen zorgde hij vaak voor humoristische details, zoals te zien op een detail van een kerststalstal:

Detail kerststal

Steen

Hoewel Hémans grootste werk, het complete decoratieprogramma aan het bankgebouw op de Coolsingel, maar ook zijn verdwenen beelden aan de Groote Schouwburg op het Zuidplein – beide in Rotterdam - in steen uitgevoerd waren, bleef het werken in dat materiaal beperkt. Voor een beeldhouwer heeft hij bijzonder weinig in steen ‘gehouwen’, we kennen 20 stenen items. Opvallend is ook dat, op een Franciscus in Breda, de Madonna-52 in Ens en een niet getraceerde betonnen madonna in Dordrecht na, al zijn stenen beelden niet-religieus waren, terwijl hij verder toch een groot religieus oeuvre vervaardigde. Volgens tijdgenoot Slee beschikt Héman als beeldhouwer van het werk aan de Coolsingel over ‘een uitzonderlijk talent’ en ‘speelt hij met licht en schaduw’. Naast het werk aan de Coolsingel en het Zuidplein in Rotterdam is er een Hermes voor een bankgebouw in Hengelo (geweest), die op een zwart-wit foto voor komt in de documentatie, maar niet meer te traceren is. Wel zijn er nog de reliëfs uit 1953 aan het (Stads)‘Timmerhuis’ inRotterdam Kind op Paard aan de Meent en Bouwmeester aan de Zandstraat.In Breda een Meisje met gieter op het Belgiëplein en een Vogel met slang (1972) in het Tolsteegplantsoen te Utrecht.

Brons

Met brons werkte hij eenmalig, en wel aan het eind van zijn leven: het postuum onthulde Rotterdamse Trekpaard op Feijenoord. De aanwijzingen voor de bronsgieter in Brummen zijn bewaard gebleven (afb. hieronder). Een ander met Héman verbonden werk in brons is de fontein De Drie Vissen in de Rotterdamse Provenierssingel, die de Rotterdamse kunstenaar Ronald Motta in 1998 samenstelde. Een oorspronkelijk door Héman in keramiek gemaakt beeldje van een kind op een vis werd driemaal in bros gegoten en gecomponeerd tot een fontein. Het werk ligt in de nabijheid van het woonhuis.

Aanwijzingen bronsgieter
afb.: Hemandocumentatie

Tweedimensionaal

Héman noemt zich beeldhouwer, het staat zelfs op zijn naambordje aan de deur, en hij groeit daarnaast uit tot keramist. Maar ook in het tweedimensionale werk toont hij zich een gedetailleerd verteller. Naast een groot aantal nagelaten schetsen en potloodtekeningen, zijn er een 45-tal schilderijen, in olieverf op hout, bekend. Dat aantal is in vergelijking tot de rest van het oeuvre niet al te groot, waarschijnlijk zijn het er aanzienlijk meer geweest.

Schilderijen in olieverf op hout

Evenals in zijn driedimensionale werk, vertelt Héman in een schilderij altijd een verhaal, een anekdote. Er gebeurt altijd iets. Het kan een religieus tafereel zijn, zoals diverse malen de ‘vlucht van de heilige familie naar of uit Egypte’, maar ook een sprookje zoals dat van de Gelaarsde Kat. Steeds zien we hem zijn onderwerp vertellen door middel van talloze details, gebaren, doorkijkjes in het landschap, realistische details in een interieur, veelvormige flora enz.Bijvoorbeeld in Het Menselijk Leven. In de olieverf zien we fijne detaillering als op een middeleeuws altaarstuk. En mede omdat zijn olieverfschilderingen altijd op hout zijn, wordt nogal eens de vergelijking met ‘Vlaamse primitieven’ gemaakt. Dat was een groep schilders uit de 15e, begin 16e eeuw, die tegenwoordig ‘vroeg-Nederlands’ genoemd wordt. De grote Bosch-tentoonstelling in Boijmans heeft Héman in 1936 niet bezocht, dat vond hij te duur. Overigens schildert Héman ook wel grof ‘pasteus’, waarbij zijn landschappen in een enkel geval aan de Britse negentiende eeuwse romanticus Turner doen denken. De onderwerpen van zijn schilderijen zijn zowel religieus als profaan. Opvallend daarbij is dat er in dat tweedimensionale werk een aantal malen sprake is van een expliciete relatie met Rotterdam. Zo maakt hij een aantal werken, waarin het Bijbelse thema van de Vlucht naar Egypte in een Rotterdamse ‘setting’ wordt geplaatst. We zien dan bijvoorbeeld het brandende Rotterdam van mei 1940 aan de horizon. Ook de polders bij Kinderdijk, de toren van het kerkje en huisjes van Overschie en het niet meer bestaande het cafeetje ‘De Hof van Cyrene’ aldaar figureren nogal eens als decor voor een ‘verhaal’: Vlucht naar Egypte (S-R-017) en De Hof van Cyrene (S-O-025).

Jan Nieuwenhuis ziet in 1942 de schilderijen als ‘composities van zeer samengestelde aard met tal van kleine figuren in landschap. Zijn motieven zijn ontleend aan sprookjes en legenden, die alleen in zijn voorstellingswereld bestaan, kinderverhalen voor groote menschen met een wijsgerige ondergrond, waar overigens niet steeds gemakkelijk in door te dringen is’.

Schetsen en tekeningen

In de nalatenschap zijn een aantal schetsen en tekeningen, los, maar ook wel in schetsboeken of schriften, aangetroffen met ontwerpschetsen en impressies van vakantiereizen. Uit de academietijd zijn er bijvoorbeeld interieurtekeningen van de Laurenskerk en de Rosaliakerk. In zijn schrift met Sprookjes uit het midden van de bezettingstijd maakt hij illustraties. Uit latere jaren zijn ook wel pentekeningen op groen papier en een enkele aquarel bekend. Aan het begin van zijn loopbaan schetst Héman met potlood. Later wordt dat de ‘fineliner’.

Verantwoording
Voor de pagina Materialen is gebruik gemaakt van: Gérard Héman, de verhalenverteller, pp. 74-80.