De verteller van het religieuze verhaal

Zelfportret met Madonnaatje
Afb.: Hemandocumentatie.

Zijn religieus werk noemt Héman in een interview in de Haagsche Courant zijn ‘grote hobby’. Naast ongeveer 85 madonna’s zijn er de kerststallen, heiligenbeelden, altaren, schilderijen, altaarversieringen en paasstukken: totaal 300 items in de catalogus. Zijn religieuze inspiratie en zijn verhouding tot de kerkelijke opvattingen over kunst komen bij Hémans katholicisme aan de orde.

Met de ‘geestelijke bagage’ die Héman mee kreeg in zijn jeugd werd hij als volwassen kunstenaar geconfronteerd met de opvattingen van de kerk over kunst. Die opvattingen waren in de loop van zijn carrière wel aan verandering onderhevig. Het Tweede Vaticaans Concilie speelde daarbij een belangrijke rol. Na 1965 traden er belangrijke wijzigingen in die opvattingen op. Die hebben hem persoonlijk niet onberoerd gelaten, maar ze hebben geen gevolgen voor zijn artistieke opvattingen omdat die toen al min of meer gevormd waren. Veel van wat hij dacht is overigens onduidelijk. Althans, hij spreek zich daar, op een enkel interview na zoals hierboven vermeld, niet over uit. We moeten het werk wat dit betreft voor zich zelf laten spreken.

Dat religieuze werk maakt hij dus in een veelbewogen periode waarbij de katholieke kerk in Nederland en daarbuiten op drift raakt. Ook de al of niet door ‘Rome’ aangestuurde opvattingen over kunst die er binnen de kerk bestaan, veranderen door het Concilie. Al eerder, in het interbellum, is er overigens al een strijd tussen de aanhangers van de ‘ware leer’ en de ‘christelijke traditie’ met diegenen die een aanpassing van de kerkelijke kunst aan de moderne tijd voorstaan. Voor het ‘modernisme’ in de kunst van het begin van de twintigste eeuw, bestaat totaal geen begrip in de katholieke kerk van die tijd, maar dat onbegrip bestaat ook bij velen buiten de kerk.

Nadat Héman al eerder religieus werk voor zichzelf, als zogenoemd vrij werk, gemaakt heeft, lijkt hij pas in 1944 zijn eerste kerkelijke opdracht, een houten Crucifix voor een kerk in Naaldwijk, te krijgen. Het zou het begin zijn van een langdurige en intensieve relatie met geestelijken, kerken en kerkbesturen.

Jaren 70. Atelier Provenierssingel. Jaren 70.

Kunst of kunstnijverheid?

Met name bij het religieuze oeuvre is het de vraag in hoeverre deze kunst gerekend kan worden tot ‘kunst’ of tot de zogenaamde ‘kunstnijverheid’. Deze laatste, enigszins in onbruik geraakte term, duidt in het algemeen op een iets andere verhouding van de kunstenaar tot zijn opdrachtgever en tot het eindproduct. Bij ‘decorative arts’, de momenteel meer gebruikte benaming, gaat het over ‘gebruiksvoorwerpen’. Diverse benamingen, zoals ‘mechanical arts’, ‘minor arts’, ‘applied arts’, ‘industrial arts’ en ‘craft’ komen in de literatuur voor. Het zijn zowel activiteiten als producten. En de discussie over wat we er precies onder dienen te verstaan loopt van het eind van de achttiende tot het begin van de twintigste eeuw. Daarbij is er in ieder geval consensus over dat de ‘decorative arts’ zich bevinden tussen ‘fine arts’ en ‘non arts’. In die zin valt religieuze kunst, die immers bijna altijd vervaardigd werd in opdracht van kerkelijke instanties en voor gebruik in kerken en religieuze gebouwen bestemd was, in zekere zin altijd in deze categorie. Dat geldt zeker waar het gebruiksvoorwerpen betreft die een directe rol spelen bij de eredienst zoals communiebanken, tabernakels, doopvonten e.d. Maar ook bij crucifixen, heiligenbeelden, kruiswegen en kerststallen is er de rol van de opdrachtgever en de bestemming van het object, die nadrukkelijker is dan bij de vervaardiging van zogenaamd ‘vrij werk’. Een daarmee samenhangend aspect dat vaak genoemd wordt, is de nauwe relatie tussen architectuur en de kunst. En tenslotte speelt serieproductie een grote rol. Die was in de negentiende eeuw bij de vervaardiging van kerkelijke ‘kunst’ op grote schaal voorgekomen, maar juist in de twintigste eeuw onderhevig aan kritiek en drang naar vernieuwing.

Overigens is in het huidige discours over kunst het onderscheid tussen kunst en kunstnijverheid zo goed als verdwenen. Het postmodernisme met zijn veelheid aan artistieke uitdrukkingsmiddelen en eclecticisme levert sinds de jaren ’60 van de twintigste eeuw zodanige producten in combinaties van materialen, onderdelen en functies op dat daarbij een afzonderlijke categorie ‘decorative arts’ nauwelijks te onderscheiden valt.

Verantwoording

De verteller van het religieuze verhaal is gebaseerd op de gelijknamige pagina's in Gérard Héman, de verhalenverteller. Daarbij is o.a. gebruik gemaakt van: 'En paar klompen voor het bed van moeder Maria' door Madeleine Roumen, Haagsche Courantvan 19 december 1969; 'Een crucifix van Gerard Héman' door J. Nieuwenhuis in N.A.C/Algemeen Handelsblad van 6 april 1944; I.Frank, (ed.), The Theory of Decorative Art, An Anthology of European & American Writings, 1750-1940 (2000).