De kindertijd en jeugd: Gerhard, Gerard, Gérard en Geert

Duitsland, Apeldoorn en Limburg

Duisburg en Holtensen

In het jaar dat de eerste wereldoorlog uitbreekt wordt Héman in Duisburg geboren. Zijn vader, Joannes Héman, is een Nederlandse zakenman met onderwijzersdiploma, geboren uit een familie die omstreeks 1800 vanuit Amiens naar Amsterdam kwam. Zijn moeder, die hij maar ongeveer tien jaar gekend heeft, is de Duitse Sophie Bornemann.

Postkaart uit 1917, aangetroffen in Héman-documentatie

De eerste herinnering uit zijn leven, vertelde Héman later, was toen hij twee jaar was. Hij stond met zijn moeder en broertje te kijken, dagenlang, in Duisburg naar eindeloze rijen soldaten die langsmarcheerden. Aan de ene kant zij die van het front kwamen, moe en uitgeput, velen met één arm of been, met hoofden in het verband, treurig en bedroefd. Aan de andere straatzijde, in tegenovergestelde richting, ‘verse’ soldaten, zingend en kwiek, de ‘frische, fröhliche Krieg’ voor het vaderland tegemoet. Dit beeld, en dat van zijn huilende moeder, vergat hij nooit.

Op tweejarige leeftijd wordt de kleine Gerhard, zoals hij toen heette, met zijn moeder vanwege de oorlog vanuit Duisburg tijdelijk naar zijn grootouders in het rustige Holtensen bij Göttingen, tussen Hessen en Thüringen in het huidige Nedersaksen, gestuurd. Daar woont Grossvater Wilhelm, hij is Gerhards held. Geboren uit voorouders, Wolga-Duitsers, die door Catharina in de 18eeeuw naar Rusland gehaald waren, hadden ze in Krasnojarsk, Siberië, gewoond dat toen nog een dorp was. De mannen trouwden er met Russinnen. Eigenlijk was Wilhelm een Rus, maar de achternaam Bornemann bleef, zo ook de nationaliteit. Omstreeks 1907 was Wilhelm, die moeilijke tijden zag aankomen, met vrouw en kinderen weer naar Duitsland getrokken, zoals zo velen toen. De vrouwen leerden Duits spreken en ook toen waren er mensen die goed waren in het vervalsen van papieren. Zo werd Tatjana Kolbin, Gerhards oma van moederszijde, Wilhelmina Kolb (Kolp of Kulp), Veel van deze Russische voorgeschiedenis is in nevelen gehuld. In verband met (latere) politieke ontwikkelingen werd veel verzwegen. Volgens gefluisterde verhalen in de familie was er zelfs een oom in Rusland vermoord omdat hij een goede kennis was van maarschalk Toechatjevki, een mecenas van Sjostakovitsj en zelf ook geëxecuteerd door Stalin. Ook Gerhards overgrootvader kwam met zijn zoon mee, hij was veel alleen, zeer kwiek en bereikte uiteindelijk de voor die tijd uitzonderlijke leeftijd van 104 jaar. Wilhelm had een mooi stuk land in Holtensen gekocht en bouwde er met zijn vader een groot huis in Duitse vakwerkstijl. Er woonden later wel vier gezinnen in. Gerhard leert er houtsnijden van zijn grootvader en overgrootvader. Grossvater Wilhelm sneed speelgoed! Hij was een goede meubelmaker die zijn werk met ornamenten versierde. Hij kreeg al gauw veel opdrachten terwijl zijn vader voor de boerderij en het vee zorgde. Er waren paarden, koeien, varkens, ganzen, geiten plus talloze katten en honden, een grote moestuin; alles wat ze aten was van eigen bodem. Met kerstmis is het groot feest. Dan gaan ze een boom kappen in het bos, die op de ‘deel’ komt te staan, van de grond tot plafond. De traditie van een zo groot mogelijke kerstboom zou Héman later toen hij getrouwd was, voortzetten. In Holtensen gaat hij naar de lagere school. Hij bewaart zijn leven lang een boekje uit een van de eerste klassen. Het was een blijde jeugd, zoals hij later vaak vertelde. Ook noemde hij wel dat hij op zesjarige leeftijd een keer meeging naar verdere familie in het Siberische Krasnojarsk, een stad aan de rivier de Jenisej, zo’n 4000 kilometer van Moskou. In die stad die tegenwoordig bijna een miljoen inwoners heeft, leefden er aan het begin van de jaren twintig ruim 60.000. De Russische Duitsers zijn er, naast onder meer Russen en Oekraïners, een etnische bevolkingsgroep. De stad is sinds de 18eeeuw door een postroute verbonden met de rest van Rusland en later zorgden de ontdekking van goud en de komst van de Trans-Siberische spoorlijn voor verdere groei. Maar Héman spreekt nog over vervoer per paard en slee. Eerst ging het met grootvaders rijtuig naar de grens die men bereikte nadat er tot twee maal toe paarden gewisseld waren. Daar stond de familie met een trojka. In de winter kan de temperatuur -200 worden, dus reden ze dik ingepakt in bont door de besneeuwde bossen. De mannen hadden gelukkig geweren, die ze overigens altijd bij zich droegen, voor als ze soms wolven hoorden huilen. Het is het Rusland van vlak na de revolutie waar de ‘Witten’ tegen de ‘Roden’ streden en dat we kennen uit de geromantiseerde Dr. Zjivago-rolprent naar Pasternaks roman. Krasnojarsk telde in de negentiende eeuw al enige fabrieken en spoorwegwerkplaatsen, maar was ook een ballingsoord voor tegenstanders van het tsaristische regime geweest en later in de stalinistische periode zou het met een strafkamp in de omgeving een belangrijk Goelag-centrum worden.

Apeldoorn en Hoensbroek

Het gezin Héman verhuist ongeveer in dezelfde tijd, aan het eind van de oorlog van Duisburg naar Apeldoorn waar de vader een prachtige villa koopt. Helaas verliest hij, ‘miljonair’, na enige jaren al zijn geld  in Russische papieren in de periode na de Oktoberrevolutie.

Het Limburgse Hoensbroek, waar vader vervolgens schoolhoofd wordt,  is dan de nieuwe woonplaats. Daar overlijdt de moeder van het gezin dat uiteindelijk, na een tweede huwelijk van de vader, drie zoons en drie dochters telt.  Het verlies van zijn moeder maakt uiteraard diepe indruk. Twintig jaar later schrijft hij nog dat de donkerglanzende kastanjes in de tuin hem doen denken aan haar ogen die zich over hem heen bogen als ze hem goedenacht kwam kussen. ‘Het laatste wat ik zag voor ik wegzonk in onbewuste kinderslaap waren haar oogen. Als twee sterren tegen een donkere avondhemel……… Soms echter in de stilte van de avond als ik alleen ben, is het alsof haar oogen nog naar mij kijken met hun weemoedige, zachte glans……..Daarom houd ik zoo van de kastanjeboomen, van de witte bloeiende kaarsenbloemen, van de donkerglanzende kastanjes….’De kinderen groeien verder in Limburg op, maar de niet makkelijk te hanteren Gerard wordt op twaalfjarige leeftijd naar kostschool in Frankrijk gezonden.

Daarmee komt een einde aan een veelbewogen en ongewone kindertijd waarin Héman een groot aantal verhalen hoort en indrukken opdoet, herinneringen waar hij zijn leven lang in zijn werk uit zou putten en die in talrijke details in dat werk terug komen.

Het internaat in Chauny

Gerard komt als ‘Gérard’ op de kostschool Institution Saint-Charles in Chauny (departement Aisne) aan. Hier gaat hij middelbaar onderwijs volgen. Geen woord Frans kent hij, maar hij wordt door zijn vader met de trein gebracht. De reis is leuk, zijn vader aardig en de ontvangst vriendelijk. Maar in de klas spreken alle jongens uiteraard Frans, op één Vlaming na, ‘maar die was ook niet te verstaan’.Toch weet Gérard ’s avonds wat wel en niet mag op school. En natuurlijk ook het kattenkwaad dat je kan uithalen als de surveillant niet kijkt. Er waren immers altijd een paar zittenblijvers, die de nieuwkomers inlichtten. Gérard krijgt extra les, ook van een Vlaming, die Duits doceerde. Maar het meest leert hij toch van de Franse jongens, zoals bij wiskunde in het Frans. Het Institution was een Kleinseminarie waar in die tijd, vanwege het grote priestertekort in Frankrijk, bijna kosteloos een middelbare studie gevolgd kon worden.

Op school gaat het prima en Gérard gaat keurig, in de ‘Franse volgorde’, van de zesde naar de vijfde. Tijdens de drie maanden zomervakantie komt hij steeds naar huis, maar alle kleine vakanties, dat was voor papa te duur. De leerlingen konden dan op school blijven, maar Gérard ging meestal met vrienden mee die uit heel het land afkomstig waren. Bij één jongen, wiens vader notaris was in Zuid-Frankrijk, logeerde hij meerdere keren. Die vader had een chimpansee als butler die mensen binnen liet, de borrel keurig op een dienblad bracht, de tafel dekte, opruimde en zijn handen waste. Ook was er vriend Christian en zijn broer. Hun moeder, een rijke weduwe, wilde niet begrijpen dat haar zoons niet meer klein waren en tot vermaak van Gérard bleef ze haar zonen Bébé en Toto noemen.  Maar dat heeft hij nooit op school gezegd, waar Christian hem zeer dankbaar voor was. Deze vrouw had nog twee enorme Deense doggen, die bij ieder afwijkend geluid uit hun ook enorme manden sprongen en keihard blaften. Na verschillende keren zich een ongeluk geschrokken te zijn, begon ook dit te wennen. De kerstvakanties worden veelal doorgebracht bij een apothekersgezin in Soissons, de familie van zijn vriend Jean Gauthier, waarmee het contact altijd gebleven is.

Zoals veel jongens kreeg ook Gérard een bijnaam: hij wordt Candide genoemd, naar de hoofdpersoon van Voltaires werkje Candide ou l’optimisme. Het is een frappante bijnaam: Candide is een zachtmoedige jongeman met een tamelijk helder oordeel en eenvoudig van geest. In het begin van het verhaal is hij nog optimistisch over het leven, maar naarmate hij meer meemaakt, wordt hij pessimistischer en begint hij ernstig te twijfelen aan een toekomstige betere wereld. Zagen zijn schoolgenoten hem zo? Hij deed in ieder geval goed mee: zo wordt het bed van de slaapzaalsurveillant zodanig opgemaakt dat hij er ‘s nachts doorzakt, waarop de ‘geschrokken’ jongens met hem meeleven. Gérard staat ook bekend om zijn werpkracht, hij gooit eens een rotte appel vanaf een onmogelijke afstand in het gezicht van een docent.

Als hij ongeveer 18 jaar is, maakt hij met enkele schoolvrienden een reis naar Rusland, waar hij vaak met tekeningen betaalt. Hij noemt het zelf later zijn ‘geheime reis’, het was dus zijn tweede keer in Rusland. Zijn familie wist het niet en heeft dit ook nooit geweten, maar Gérard was met een aantal vrienden van de vijfde klas (in Frankrijk de Classe de deuxième),  tegen de vakantieperiode naar Parijs gegaan. Omstreeks die tijd was er nogal wat politieke onrust in Frankrijk, in mei 1932 zou de president zelfs door een verwarde Russische immigrant vermoord worden. Na aankomst in Parijs worden de jongelui meteen geconfronteerd met rellen en ze mogen daardoor een bepaalde straat niet in. Dat doen ze toch en ze komen terecht in een groep stenengooiers. Met jeugdige overmoed beginnen ze ook stenen uit de straat te halen en te gooien. Bukkend voor stenen van de andere partij vragen ze zich af aan welke kant ze eigenlijk staan. Het blijken de communisten te zijn. Ze worden door hun nieuwe kameraden goed verzorgd, krijgen eten en kunnen van tijd tot tijd slapen in een soort kazerne. Na enkele dagen is alles weer afgelopen, maar er is ook veel gepraat. De jongens krijgen, omdat ze ‘meegevochten’ hebben, een gratis reis naar Rusland aangeboden, de Sovjet-Unie dus. De meeste Franse jongens gaan echter naar huis maar drie niet, waaronder Gérard. Gedrieën gaan ze naar Rusland. Daar zien ze veel en ze logeren bij Russische families, uiteraard partijmensen. Ze hebben het erg goed. En Gérard tekent, overal waar hij gelogeerd had, hangt een tekening van het huis, de omgeving of de mensen. Maar hij wipt toch vaak een Dorpskerk binnen waarvan het interieur vaak vernietigd is. Na een maand worden ze weer in Parijs afgeleverd en Gérard vertrekt naar Nederland. Op de vraag (er waren drie maanden vakantie!) waar hij zolang bleef zonder berichten, komt een vaag antwoord: ‘met vrienden de bergen in…’ Vader Héman blijft toch wantrouwig en vist later zelfs nog bij zijn aanstaande schoondochter, Gérards verloofde Emmy, of die iets wist. Maar zij was al jaren met hem getrouwd als hij het verhaal over de tocht vertelt. Volgens haar heeft Gérard altijd ‘communistische sympathieën’ gehad. Dat lijkt in strijd met zijn religieuze gevoelens maar zij legt de nadruk op het feit dat hij fel tegen uitbuiterij was. Dat bleek, nog steeds volgens haar, ook uit het feit dat hij anderen als het kon zo veel mogelijk financieel hielp, waarbij zijn eigen vrouw en kinderen niets te kort werden gedaan. Hoewel hij wel het waarom van de revolutie begreep, was hij het zeker niet met alles eens. Maar Rusland had hij in zijn hart gesloten.

Even voor het bacalauréat krijgt hij grote moeilijkheden. In een woedeaanval had hij een surveillant zware boeken naar het hoofd gegooid, dat kon niet toegestaan worden. Dus verdwijnt hij van school, gaat naar Parijs en haalt daar zijn staatsdiploma.Zijn vader, die van niets wist (de vrienden haalden de brieven naar hem weg) vindt het vreemd dat het examen niet op school zelf gebeurt, maar het diploma is er en daar gaat het om. Gérard en zijn vrienden worden echter niet toegelaten tot verdere studie op het Grootseminarie ‘omdat zij daar eigenlijk helemaal niet geschikt voor waren'.

Een voorafspiegeling van zijn latere activiteiten als beeldhouwer zijn wellicht nog werkzaamheden bij restauraties in steen te Reims en Soissons, die Héman later over zijn periode in Frankrijk vermeldt. Vermoedelijk betreffen het reparaties aan door oorlogsgeweld verwoeste gebouwen in Picardië.

Terug naar Nederland

Zo was, nog meer dan het Duits, het Frans inmiddels zijn eerste moedertaal geworden. Volgens zijn vrouw ‘ratelde hij de hele nacht Frans met mij als hij iets te veel op had.’ Ze voegt er aan toe dat als hij soms met  kunstbroeders nog meer gedronken had, het Russisch werd! Ze kon dan alleen naar de intonatie luisteren en dan ‘da’ of ‘njet’’of  nitsejivo zeggen.

Héman bewaarde zijn hele leven schoolschriften en boekjes van de diverse vakken, vaak met potloodtekeningetjes in de kantlijn, en diploma’s van de school. Het waren voor hem tastbare herinneringen aan een bijzondere tijd in jaren die hem voor een belangrijk deel gevormd hebben en waarover hij altijd positief sprak. Hij gaat er als 12-jarige naar toe, hij is de enige ‘Nederlander’ maar ‘le petit hollandais’ vindt er zijn plek en wordt er volwassen. Het enig contact met thuis in de periode tussen de jaarlijkse grote zomervakanties bestaat uit brave briefjes aan zijn vader, in steeds beter Frans. Enkele schoolgenoten worden vrienden voor het leven. Na de oorlog volgen er talloze wederzijdse  bezoeken. Ook Gérards kinderen logeren er later in vakanties. Een enkele medeleerling die in tegenstelling tot Gérard en zijn vrienden, wel voor het priesterambt kiest, wordt pastoor in Tugny-et-Pont (Aisne), Noord-Frankrijk. Héman verfraait de kerk met een altaarstuk waarop het Laatste Avondmaal afgebeeld is en een passiegroep.

Band met Rusland

Rusland speelt in Hémans vroege leven twee maal een belangrijke rol. Verhalen over Russische voorouders en de twee bezoeken voor zijn twintigste waarover hij vertelt, wijzen daarop. Een band met het land was er zeker en die is ook altijd gebleven. Tussen zijn vele nagelaten boeken bevindt zich een boek uit 1931, Erlebnisse längs russischer Landstrassen van G. Stratil-Sauer, dat in een zestiental korte hoofdstukjes en eenvoudige zwart-wit foto’s een reis door Rusland beschrijft. Daar moet hij veel in herkend hebben.

In de jaren 50 en 60 was het vanwege de Koude Oorlog, niet verstandig al te opzichtig van een voorliefde voor Rusland te getuigen. Maar Hémans bibliotheek en grammofoonplatencollectie deden dat in die tijd wel. Het gaat dan om het precommunistische Rusland met de kerkelijke rituelen van de Russische orthodoxie, de boeken van bijvoorbeeld Dostojevski, maar ook geïllustreerde sprookjes, en de muziek van Tsjaikovski.

Héman zal zich zeker verwant gevoeld hebben met Dostojevski,  de spirituele zoeker naar ‘de Russische ziel’, die tot de conclusie was gekomen dat het Westerse christendom decadent geworden was en dat het zuiverste christendom gezocht moest worden bij de Russisch-orthodoxe Kerk. In Tsjaikovski moet Héman gezien hebben dat die er in geslaagd was om invloeden uit de West-Europese klassieke muziek succesvol te verbinden met de Russische muziek.

De laatste drie kinderen van Emmy en Gérard krijgen bovendien Russische voornamen: Tamara, Fjodor en Serge.

Russische kerken tekent of aquarelleert hij diverse malen. De eerste keer dat Russische invloed merkbaar is in Hémans ruimtelijke werk is als hij in Rotterdam, waarschijnlijk in de jaren zestig,  een ‘driedimensionale icoon, een ’Madonna-in-reliëf’ maakt. De Maria van gepolychromeerde keramiek is afgebeeld tot en met de schouder, draagt een blauwe mantel, die slechts gedeeltelijk is te zien onder een sluier met een goudkleurige decoratie in de rand. Een diadeem met gekleurde steentjes siert haar hoofd. Rond het hoofd steekt aan de bovenzijde een grote goudkleurige holle nimbus uit de omkadering. Het kind is gekleed in zacht lila. De gezichten zijn geschilderd op een vlakke ondergrond tegen een vergulde achtergrond. Bovenop de lijst maakt Héman een decoratie van een vijftal holle schelpvormen en daarboven drie uivormige Russische kerktorens met orthodoxe kruizen, waarvan de middelste verguld, waardoor het Russische karakter van het werk volledig lijkt.

In de jaren 70 gaat Héman de kerkdiensten van de ‘Russische kerk’ in Rotterdam bezoeken. Het is een kleine gemeenschap, na de oorlog ontstaan rond een groep uit Oost-Europa afkomstige vrouwen die in Duitsland kennis gemaakt hadden met Nederlandse mannen. Hun bijeenkomsten, onder andere in de Hoflaan, worden verzorgd door geestelijken van het Pokrof-klooster in Voorburg, die zijn huisvrienden worden. Voor hun kapel vervaardigt hij overigens niets maar voor zijn eigen huiskamer kopieert hij een zogenaamde Wladimirskaja-icoon. Daar bevindt zich ook een reliëfje met als onderwerp één van de vele Sint Nicolaaslegendes die in Rusland verteld worden: Nikola de Barmhartige op het water.

In 1992 wordt hij volgens de Russische liturgie begraven. Enkele foto's daarvan verschenen in: Marrie Bot,  Een Laatste Groet, uitvaart- en rouwrituelen in multicultureel Nederland, 1998.

Verantwoording.
Voor 'De kindertijd: Gerhard, Gerard, Gérard en Geert' is gebruik gemaakt van Gérard Héman, de verhalenverteller, pp: 8-15 en:E. Héman-van der Loos, Herinneringen, onuitgegeven aantekeningen, ca 2008; interview met F. Hack-Héman, 2010; Correspondentie van John H. Héman, Utah, V.S, 1911-1912 in Heman-documentatie; G. Héman, Sprookjes, onuitgegeven schriftje, ca. 1943; G. Héman, Brief aan onbekende gemeentelijke instantie, waarschijnlijk CBK, 25 januari, aangetroffen in archief van de familie Héman.