Het rijksmonument Coolsingel 119 Rotterdam

uitgave: DRC

Alle in steen gebeeldhouwde gevelkunst aan het rijksmonument aan de Coolsingel 119 is in 1948 vervaardigd door Gérard Héman. In opdracht van de Rotterdamsche Bankvereeniging (Robaver) werkt hij twee jaar lang aan het in Zweeds graniet uitgehakte geheel. In deze wederopbouwperiode liggen het allesverwoestende bombardement op het stadscentrum en de Hongerwinter nog vers in het geheugen. Het is een tijd van  krappe financiën en materiaalschaarste waarin het juist de banken zijn die zich dergelijke bouwactiviteiten en decoratieprogramma’s kunnen veroorloven. Bijna tegelijkertijd komen er vijf bankgebouwen gereed in het nieuwe Rotterdam. De kunsthistorici Ed Bleij en Marlitte Halbertsma worden vijfenveertig jaar later nog getroffen door wat zij ‘de monumentale saaiheid van deze bankarchitectuur’ noemden. Maar tegelijkertijd voeren ze die gebouwen ook op als de ‘herauten van het nieuwe Rotterdam’.

Van architect Mertens heeft Héman na ‘een besloten prijsvraag’ de opdracht tot het maken van de geveldecoraties gekregen. De 27.500 gulden, waarvan in de opdrachtbrief sprake is, stelt het jonge gezin Héman in staat twee jaar te leven, zo weet zijn weduwe te vertellen. Het plan voor het decoratieprogramma is waarschijnlijk afkomstig van Karel Paul (‘K.P.’)van de Mandele, sinds 1940 directeur van de Raad van Commissarissen. Tot de belangrijkste onderdelen behoren de kolossale 14 meter brede beeldengroep Oorlog en Vrede op het dak, die helaas moeilijk zichtbaar is vanaf de straatzijde. De door barokkunst geïnspireerde figuren zijn symmetrisch gegroepeerd rond een ovaal.
Rechts is de Oorlog afgebeeld, met de gevolgen van Dood en Honger en Waanzin: uiterst rechts de gestalte van een blijkbaar dode man, daarnaast de Dood, voorgesteld als skelet met pij en zeis. Aan de voeten van de Dood een liggende, stervende man. Direct naast het ronde venster een gehelmde ruiter (wellicht Mars de god van de oorlog) met zwaard. Het tafereel doet denken aan prenten van Albrecht Dürer.
Links echter zit de Vrede, mild, edel, welvaart delend. Dat zijn lieflijke taferelen die aan Rubens doen denken: een nimfachtige vrouw te paard met palmtak en een bevallige naakte vrouw met druiventros en een geknielde man. Een reusachtige hoorn des overvloeds symboliseert Vruchtbaarheid  en Welvaart.

Op straatniveau zien we op het reliëf boven de hoofdingang Mercurius, god van de handel, afgebeeld te midden van ‘Vrouwe Verkeer’ met in het water een dolfijn, anker, vleugel en rad en ‘Industrie’ met raderen en gereedschap (afb.). De portaalversieringen eronder, aan weerszijden van de hoofdingang, ‘de poort van een geldburcht’, worden door Bleij en Halbertsma als ‘ronduit elysisch’ bestempeld. Links worden Landbouw en Veeteelt uitgebeeld door Flora, een koe, kind en pauw en rechts bevinden zich Zeevaart en Visserij met vissen, meeuwen, eenhoorn en weer een kind. Gerard Slee roemt bij het gereedkomen van het geheel de ‘…originele, luchtige omzetting der begrippen scheepvaart en visserij…de vibrerende werking en opvatting die zelden in een gewilde abstracte decoratieve houding overgaat…’.

Maar dat was nog niet alles: Héman maakte nog 35 sierstenen met golven en waterdieren die verwijzen naar economische vruchtbaarheid van de Maas, en dus van Rotterdam, zie ook de schets.

Op de noord- en de zuidhoek symboliseren de stadswapens van respectievelijk Amsterdam, met een nimf en faun, en Rotterdam, met een triton en zeemeermin, de band tussen de hoofdstad en de havenstad.

Het pand is een door de stadselite gewenst gebouw. Het draagt het principe van het noblesse obligemet verve uit want ‘als grootste plaatselijke bankonderneming was de Robaver het immers aan haar stand verplicht een hoofdkantoor te bouwen dat een van de pronkstukken van de nieuwe binnenstad moest worden.’ De decoraties zijn bovendien niet alleen maar een lofzang op bankiers, maar ook een verwijzing naar het herstel van de schade, de wederopbouw en de toekomstige welvaart. Om die reden wordt Hémans werk dat in 1948 gereed komt, ‘een eerste officieus oorlogsmonument’ genoemd. Pas later verschijnen in Rotterdam immers Zadkines Verwoeste Staden Andriessens Monument voor de gevallenen.

Die diverse onderdelen van het Hémans decoratieprogramma worden na een halve eeuw volgens Bleij en Halbertsma niet erg meer gewaardeerd. Men vond de klassieke goden, nimfen, zeemeerminnen ‘wonderlijk anachronistisch’. Ook Siebe Thissen neemt in 2016 een van de weinige minder positieve oordelen uit de begintijd min of meer over. Daarbij gaat het dus voornamelijk over de relatie tussen het beeldhouwwerk en het gebouw en de rol van de opdrachtgever,  ‘Héman had echter wel zijn best gedaan’. Het fenomeen ‘decoratieprogramma’ bestaat rond 2015 ook eigenlijk niet meer. Maar tegelijkertijd wordt er in 2016, bij ’70 jaar wederopbouw’ ook anders over gedacht. De ‘stoere beelden’ van Héman wekken nu eerder vertedering op, ‘typisch lieve wederopbouwkunst’ zegt Hugo Bongers.

Voor deze pagina Rijksmonument is gebruik gemaakt van:

E. Bleij en M. Halbertsma, Beelden tegen de puin (1994); S.Thissen, Beelden: Stadsverfraaiing in Rotterdam sinds 1940 (2016), p. 159. Informatie van E. Héman-van der Loos, 2009;  W. Wagener in Rotterdamsch Nieuwsblad (juni 1947); G. Slee in ws De Maasbode,‘Symbolen in graniet’ (ws 1947); ‘Mooi en lelijk in een herstellende stad’ in  De Tijd (16 mei 1949); Bongers, H., bespreking van ‘Beelden tegen de puin’, Z-files (nr. 3, voorjaar 2016); Bureau Monumenten en Cultuurhistorie, Gemeente Rotterdam, 'Het Rotterdams Erfgoed' (2019).